Brief aan Kikki


Ja, ik, pastoor J.Boers, al oud, maar het doet er niet toe. Ik zag je op een avond in een program op die boerderij. Ik moest blijven kijken, en ik wilde toen al wat voor je proberen te doen, maar hoe? Ik kende je niet. Je bent bij mij blijven voortleven en ik ben gaan bidden voor je, ik weet niet of je daarbij iets kunt voorstellen: Gewoon je naam noemen bij Jezus. Och, ken je misschien ook niet. Toen kwam ik op het idee je proberen aan te spreken met Thérèse van Lisieux een bekend, jong gestorven meisje in Frankrijk, een heilige. Meer hoor je nog wel van haar, later. Ik heb haar foto hier, en ik heb mij verborgen in haar woorden, laat haar tegen je praten,en ik denk dat ze dat zo zou doen:

 

We moeten het netjes doen... Hoe kan ik met mijn brief zomaar bij jou aankomen? Ik dien mezelf toch eerst netjes aan je voor te stellen?
 
                     
 
Ik heet Thérèse Martin. Geboren en getogen in Frankrijk. Ik leefde van 1873 tot 1897. Ik zou zeggen: kijk eerst maar naar mijn foto. Dat scheelt je misschien om mijn verhaal te begrijpen. Kijk; ik zie er toch niet zo oud uit. Ja; ik ben een non, zoals ze dat tegenwoordig zeggen. Ik leefde in een klooster in Lisieux (Frankrijk). Wat ik te zeggen heb, heeft te maken met ‘geloven’. Daar heb je niets van mee gekregen, heb ik gehoord. Waarom kom ik je dan lastigvallen? Bovendien; als jullie jongeren over geloof horen praten, wordt het vaak gezien als: achterlijk, ouderwets, niet bij de tijd, niet passend bij het moderne leven. Geloven lijkt dan iets dat niet past bij een leven waarin je vrij wilt zijn.
 
En toch kom ik dus juist naar jou toe, omdat ik je het geluk zou gunnen. Dat geluk heb ik in mijn jeugd meegekregen. En dat geluk is eigenlijk ook voor jou heel dichtbij.
 
Al heel jong kreeg ik het gevoel, dat ik voor andere mensen, die niet gelukkig waren, moest opkomen. Ik was net veertien jaar oud, toen ik de mensen om me heen almaar hoorde praten over een man, die in Parijs twee vrouwen en een meisje had vermoord. Hij heette Pranzini. Ik begon na te denken: die man wordt ter dood veroordeeld, en als hij zonder spijt over zijn daden sterft, zal hij in de hel terecht komen. Ik begon voor hem te bidden; wat zou ik anders kunnen doen? De dag, nadat hij terecht was gesteld, stond er een verslag in de krant. Ik las het gauw door. Warempel; de man had geen gesprek gewild met een priester. Maar ik las ook dat hij, voordat hij de laatste stappen ging zetten op het schavot, die priester vroeg om een kruisbeeld. Toen hij het kruisbeeld in zijn handen kreeg, kuste hij het.
 
Misschien klinkt het stom, maar ik noemde hem, die misdadiger, ‘mijn eerste kind’ omdat ik hem door mijn gebed gelukkig heb mogen maken.
 

                                                                                                                                   voor Kikki, liefs Thérèse